Ik werkte nog niet zo lang als algemeen arts in de GGZ en de opname afdeling voor mensen met psychiatrische problematiek en een licht verstandelijke beperking (LVB) was dus nog redelijk nieuw terrein voor mij. Vanuit de patiëntendossiers en afdelingsoverzichten had ik de meeste achternamen wel al regelmatig voorbij zien komen. Maar ik kende zeker nog niet iedereen van gezicht. En ook de voornamen van de meeste mensen op de afdeling kende ik nog niet. In tegenstelling tot wat ik in het ziekenhuis gewend was, werd er vaak over patiënten gesproken vanuit de voornaam. Ik heb daar echt aan moeten wennen. Geen meneer en mevrouw, maar gewoon voornaam + achternaam, of alleen voornaam.

Het duurde echter niet lang voor ik deze nieuwe gewoonte overgenomen had. Zeker in contact met patiënten ging het al snel op voornaam basis. Ook voor hen ben ik dus ‘gewoon’ Deborah. Zeker bij deze doelgroep voelt het echt niet passend om aan te spreken op basis van achternamen. Ik weet overigens ook dat een grote groep mensen, ongeacht intelligentie of reden van doktersbezoek, het fijn vinden om met de voornaam aangesproken te worden. Het geeft een bepaalde nabijheid en persoonlijkheid weer. Voor mij kan het prima, zonder dat het afbreuk doet aan de professionele relatie.

Deze ochtend bij het ochtendrapport ging het over Maria. Ze was jarig en daar was ook niet onderuit te komen. Ze vertelde het tegen iedereen die ze tegen kwam en liep triomfantelijk over de afdeling rond. Aan alles in haar houding zag je dat er iets speciaals was die dag. De meeste aanwezigen bij het ochtendrapport hadden haar al gezien vanochtend. Ik niet, ik wist niet wie het was en had nog niemand stralend over de afdeling zien lopen.

Na het ochtendrapport stond ik op het punt om de gesloten afdeling op te lopen, toen ik ineens iemand achter mij hoorde zeggen: “Heb jij die vlecht van Noortje gemaakt?” Ik was in de war, ik wist niet wie Noortje was, ik had nog niemand met een vlecht gezien en ik snapte ook niet waarom die vraag aan mij gesteld werd.

Ik draaide me om en zag dat de vraag gesteld was door een wat oudere dame met lange grijze haren. Ze keek me aan en verwachtte duidelijk een serieus antwoord. Na enkele seconden herpakte ik me en begreep ik dat dit Maria moest zijn.

“Oh, jij bent vast Maria en volgens mij ben jij vandaag jarig?” zei ik. Met een glimlach van oor tot oor en haar hoofd wat schuin houdend zei ze: ”Ja, en ik ga het vanmiddag thuis vieren!”

“En nu wil jij graag ook een mooie vlecht in je haar?” vroeg ik. Ze knikte hard van ja en vertelde dat ze gezien had dat Noortje heel mooi ingevlochten haar had. Helaas ben ik geen goede vlechter, dus ik moest haar teleurstellen. Maar ik zou achterhalen wie de vlecht gemaakt had en kijken of het voor haar ook geregeld kon worden. Dat antwoord was voldoende. Vrolijk stapte ze weer weg.

Deze eerste ontmoeting heeft mij heel goed laten zien wat het niveau van functioneren van deze patiënte is. Helaas zag ik bij haar ook hoe dat lage niveau niet geaccepteerd werd door de familie om haar heen. Hoe ze steeds weer benaderd werd als een volwassen vrouw die moest voldoen aan verwachtingen waar ze helemaal niet aan kon voldoen. Waardoor zij vervolgens weer volledig passief en somber in bed belandde.

En het is eerder regel dan uitzondering dat dit gebeurt. Ook in de zorg en bij zorgverleners. Want natuurlijk is niet bij iedereen bekend wat het IQ en het sociaal emotioneel ontwikkelingsniveau is. Vanuit de setting van een gespecialiseerde afdeling is het als hulpverlener een stuk makkelijke om aan te sluiten bij het niveau van de patiënt. Maar de kunst is om aan te voelen dat er een LVB en/of lage emotionele ontwikkeling speelt ongeacht de setting waar je patiënten ontmoet. Het vraagt ervaring en goed kijken en luisteren om af te stemmen.

Ik hoop dan ook dat de term LVB meer bekendheid krijgt en dat er vooral ook meer acceptatie en aansluiting komt voor deze groep mensen. Zowel vanuit hun eigen sociale netwerk als vanuit hulpverlening. Want dat verdienen ze.